عربي English עברית Deutsch Italiano 中文 Español Français Русский Indonesia Português Nederlands हिन्दी 日本の
Knowing Allah
  
  

Under category Artikels
Creation date 2013-10-16 17:45:15
Hits 1171
Verstuur naar een vriend(in) Print Download article Word format Share Compaign Bookmark and Share

   

           
De basis is dat de dingen toegestaan zijn

Het eerste asl of principe dat door de Islam ingesteld werd, is dat de dingen die Allah geschapen heeft alsook de opbrengsten ervan voor de mens bedoeld zijn en dus ook zijn toegestaan.

Niets is Haram, behalve wat door een duidelijke en expliciete nas(tekst) als Haram is vastgesteld5 door de Wetgever Allah Soebhanahoe wa Ta’ala. Als de nas niet duidelijk is, zoals bijvoorbeeld in het geval van een zwakke Hadith, of als er niet expliciet een verbod in staat, blijft het oorspronkelijke principe dat de dingen geoorloofd zijn, van kracht.

De Islamitische geleerden hebben het principe van wezenlijke bruikbaarheid en geoorloofdheid van dingen afgeleid van duidelijke verzen uit de Koran. Allah zegt, bijvoorbeeld:

“Hij is het, Die alles, wat op aarde is, voor u schiep” (K.2:29)

“En Hij heeft alles van Hem afkomstig in de hemelen en op aarde aan u onderworpen.” (K.45:13)

“Hebt gij niet gezien, dat Allah alles wat in de hemelen en op aarde is in uw dienst heeft gesteld en Zijn gunsten rijkelijk aan u heeft geschonken, zowel uiterlijk als innerlijk?” (K.31:20)

Het kan niet zo zijn dat Allah, moge Hij verheerlijkt zijn, Die al deze dingen heeft geschapen, de mens er het beheer over heeft gegeven en ze tot Zijn gunsten voor hem rekent, hem geleidelijk aan informeert, dat hun gebruik verboden is. Hoe zou dat kunnen als Hij dit alles ten gunste van de mens geschapen heeft? Hij heeft weliswaar een aantal kleine dingen wegens specifieke redenen verboden, waarvan de wijsheid later zal worden besproken.

Het terrein van verboden dingen is in de Islam erg klein, terwijl dat van geoorloofde dingen ontzettend groot is. Er is slechts een klein aantal duidelijke en expliciete passages, die over verboden gaan, terwijl alles wat niet in de nas genoemd wordt als Halal of Haram, onder het algemene principe van de geoorloofde dingen valt, binnen het domein van Allah’s gunsten. Hierover heeft de profeet (vzmh) gezegd: Datgene wat Allah in Zijn Boek toegestaan heeft is Halal en wat Hij verboden heet is Haram en waarover Hij zwijgt wordt ons als gunst toegestaan. Accepteer dus de gunsten van Allah, want Allah vergeet niets. En dan reciteerde hij:“En uw Heer vergeet nimmer.” (K.19:64)6

Salman al Farsi rapporteerde, dat toen aan de boodschapper van Allah (vzmh) een vraag gesteld werd over dierlijk vet, kaas en bont, hij antwoordde: “Halal is dat wat Allah in Zijn boek wettig heeft gemaakt, en Haram is dat wat Hij verboden heeft, en datgene waar Hij over zwijgt, heeft Hij jullie als gunst geschonken.”7

In plaats van het geven van een specifiek antwoord op de vraag verwees de profeet naar het algemene criterium over de bepaling van Halal en Haram. Daarom is het voor ons voldoende om te weten wat Allah Haram gemaakt heeft, want datgene wat hier niet bij ingesloten is, is zuiver en toegestaan. De profeet (vzmh) heeft ook gezegd: “Allah heeft u zekere verplichtingen opgelegd. Verwaarloos ze daarom niet, Hij heeft bepaalde grenzen bepaald, overschrijdt ze daarom niet, Hij heeft bepaalde dingen verboden, doe ze daarom niet, Hij heeft gezwegen over andere dingen uit genade voor jullie en niet uit vergeetachtigheid, stel er daarom geen vragen over.”8

Ik zou hier willen benadrukken, dat het principe van natuurlijke toelaatbaarheid zich niet beperkt tot dingen en objecten, maar ook al het menselijk handelen en gedrag omvat dat niets met aanbidding te maken heeft, zoals levensgewoontes en dagelijkse handelingen. Opnieuw is hier het uitgangspunt, dat deze zonder restrictie toegestaan zijn, met uitzondering van een klein aantal zaken die specifiek door de Wetgever, Allah Soebhanahoe wa Ta’ala verboden zijn. Hij zegt: “En welke reden hebt gij, dat gij niet van datgene zoudt eten, waarover de naam van Allah is uitgesproken, terwijl Hij u reeds heeft uitgelegd wat Hij u heeft verboden?” (K.6:119)

De zaak is anders als het om daden van aanbidding gaat. Dit zijn puur religieuze daden die alleen uitgevoerd mogen worden zoals Allah Soebhanahoe wa Ta’ala het Zelf geopenbaard heeft. Hier hebben we een degelijke Hadith over:“Elke vernieuwing in onze zaak (van de aanbidding) die er van oorsprong niet bij hoort, dient verworpen te worden.”9

Iemand die zelf een manier van aanbidding bedenkt of ontwikkelt, is van de juiste weg afgedwaald en moet afgewezen worden, want alleen de Wetgever Zelf heeft het recht om handelingen ter aanbidding te ontwikkelen waardoor de mens Zijn nabijheid kan zoeken. Levenswijzen en dagelijkse gewoontes hoeven echter niet door de Wetgever ontwikkeld worden. Zij zijn door de mensen zelf ontwikkeld en in praktijk gebracht. De Wetgever grijpt alleen in om hen te corrigeren, te vormen of om te zuiveren en soms om bepaalde handelingen die schadelijk zijn of die tot twist kunnen leiden recht te zetten.

De grote Islamitische geleerde lbn Taymiyyah zegt: “Menselijke uitspraken en handelingen kunnen in twee categorieën verdeeld worden: handelingen om te aanbidden, die door hun religie gevormd zijn en gewone handelingen, die voor het dagelijks leven vereist zijn. Van de principes van de Sharia weten we, dat de handelingen ter aanbidding door Allah zijn voorgeschreven en door Hem zijn goedgekeurd; niets mag hiervan bekrachtigd worden, behalve door middel van de Sharia. De wereldlijke activiteiten van de mensen echter, zijn voor het dagelijks leven nodig. Hier geldt dan ook het principe van vrijheid van handelen; niets van deze handelingen mag verboden worden, behalve wat Allah Soebhanahoe wa Ta’ala verboden heeft. Dit is het geval omdat zowel het gebieden als het verbieden in Allah’s Handen ligt. Er is een bevel van Allah nodig als het om aanbidding gaat. Dus als er een bevel (van Allah) nodig is om in gesteld te worden, hoe kunnen we dan beweren dat iets verboden is zonder Zijn bevel?”

Dit is de reden waarom Ahmad (bin Hanbal) en andere juristen, die hun oordeel op Hadiths baseren, zeggen: “Als het om handelingen van aanbidding gaat, dan is het principe ‘beperking’; dat wil zeggen niets is legaal tenzij Allah het Zelf legaal heet gemaakt.” Door anderszins te handelen loop je het risico bij diegenen te horen, waarvan de ayah zegt: “Hebben zij (afgodendienaren) dan medegoden, die hun een godsdienst hebben voorgeschreven welke Allah verboden heeft?” (K.42:21)

Maar als het om manieren van leven gaat, dan geldt het vrijheidsprincipe want niets is hiervan verboden, behalve wat Allah Zelf verboden heeft. Als men hier anders handelt, valt men onder de uitspraak: “Zeg: “Hebt gij overwogen, dat Allah u een voorziening heeft nedergezonden en dat gij daarna een gedeelte er van onwettig en een gedeelte er van wettig verklaarde?” (K.10:59)

Dit is een groot en weldadig uitgangspunt op basis waarvan we kunnen zeggen dat kopen, verkopen, huren, cadeaus geven en andere soortgelijke zaken, noodzakelijke activiteiten voor mensen zijn, evenals eten, drinken en het dragen van kleding. Als de Sharia iets over wereldse zaken zegt, is dat om goed gedrag aan te leren. Daarom heeft het alles verboden wat tot twist kan leiden en is alles verplicht gesteld wat essentieel is en heeft het frivole zaken afgekeurd en goedgekeurd wat weldadig is. Dat alles is met de nodige welwillendheid ten aanzien van de diverse activiteiten, hun reikwijdte en specifieke eigenschappen, gedaan.

Aangezien dit het uitgangspunt van de Sharia is, zijn de mensen vrij om te kopen, te verkopen en te huren zoals zij willen, net zoals ze vrij zijn om te eten en te drinken wat zij willen zolang het niet Haram is. Hoewel sommige dingen afkeurenswaardig kunnen zijn, zijn ze er toch vrij in, want de Sharia gaat niet zo ver om het hen te verbieden, waardoor het oorspronkelijke principe (van de toelaatbaarheid) van kracht blijft.10

Dit principe wordt ook onderschreven door wat in een betrouwbare Hadith is overgeleverd door een metgezel van de Profeet, namelijk Gabir bin ‘Abdallah. Hij zei: “We hadden de gewoonte om azl (coïtus interruptus, of terugtrekking voor de ejaculatie bij gemeenschap) te beoefenen, gedurende de periode dat de Koran geopenbaard werd. Als de handeling verboden had moeten worden, had de Koran het verboden.”

Hij trok daarom de conclusie, dat als de Goddelijke openbaring over iets zweeg, het toegestaan was en dat de mensen Vrij waren om het te beoefenen. De metgezellen van de profeet (moge Allah tevreden over hen zijn) hadden beslist een volmaakt begrip van de Sharia.

Het grote principe dat er geen aanbidding wettig is, dan die door het bevel van Allah bevolen is en dat geen handeling verboden kan zijn, behalve door Zijn verbod, is hiermee duidelijk vastgelegd.

 

 

 

 




                      Previous article                       Next article




Bookmark and Share


أضف تعليق