عربي English עברית Deutsch Italiano 中文 Español Français Русский Indonesia Português Nederlands हिन्दी 日本の
Knowing Allah
  
  

Under category Artikels
Creation date 2013-05-06 21:06:53
Hits 1570
Verstuur naar een vriend(in) Print Download article Word format Share Compaign Bookmark and Share

   

Grondbeginselen en richtlijnen voor moslims in hun omgang met niet-moslims.

Aan sheikh Mohammed Saalih al-Moenaddjid werd gevraagd: “Wij zouden in detail willen weten hoe moslims niet-moslims zien, en hoe zij met hen om zouden moeten gaan volgens de Islamitische Shari'ah?”

De sheikh antwoordde: “Alle Lof aan Allah.

1 - De Islam is de religie van barmhartigheid en rechtvaardigheid.

2 - Moslims dienen niet-moslims naar de Islam uit te nodigen met wijsheid en mooie woorden, en door met hen te debatteren op de beste wijze. Zoals Allah zegt (interpretatie van de betekenis in het Nederlands): “En discussieer niet anders dan op de beste wijze (met goede woorden en goede manieren) met de mensen van het Boek (joden en christenen), behalve de onrechtplegers onder hen…” [Soera al-‘Ankaboet 29:46]

3 - Allah accepteert geen andere religie dan de Islam. Zoals Allah zegt (interpretatie van de betekenis in het Nederlands): “En wie een andere godsdienst dan de Islam zoekt; het zal niet van hem geaccepteerd worden, en hij behoort in het Hiernamaals tot de verliezers.” [Soera Aal ‘Imraan 3:85]

4 - De moslims zouden elke kaafir (ongelovige) de mogelijkheid moeten geven om de Woorden van Allah te horen. Zoals Allah zegt (interpretatie van de betekenis in het Nederlands): “En wanneer één van de moeshrikoen (polytheïsten) bescherming bij jullie zoekt, geef hem dan bescherming, zodat hij het Woord van Allah (de Koran) hoort. En breng hem daarna naar een plaats die veilig voor hem is…” [Soera at-Tawbah 9:6]

5 - De moslims zouden onderscheid moeten maken tussen verschillende soorten niet-moslims wanneer ze met hen te maken hebben. Zij zouden vrede moeten sluiten met hen die vrede sluiten, en oorlog moeten voeren met hen die oorlog voeren, en djihaad moeten voeren tegen hen die het verspreiden van de boodschap van de Islam in de weg staan en proberen tegen te houden dat haar wetten de overhand zullen hebben op aarde.

6 - Met betrekking tot liefde en haat in het hart, is de houding van de moslims tegenover de niet-moslims gebaseerd op hun houding tegenover Allah. Als zij Allah aanbidden en geen deelgenoten in de aanbidding aan Hem toekennen, dan houden zij van hen. Als zij anderen naast Hem aanbidden, of ongelovig in Hem zijn, of vijandig zijn tegenover Zijn religie en de waarheid haten, dan is het verplicht om hen te haten in onze harten.

7 - Het haten van hen in onze harten wil in geen enkel geval zeggen dat we hen zouden moeten onderdrukken of slecht moeten behandelen, want Allah zei tegen Zijn profeet (vzmh), toen Hij hem een omschrijving gaf van wat zijn houding tegenover de mensen van het Boek zou moeten zijn: “…en ik ben bevolen om onder jullie rechtvaardig te zijn. Allah is onze Heer en jullie Heer, voor ons zijn onze daden, en voor jullie zijn jullie daden…” [Soera ash-Shoera 42:15] Dit terwijl hij een moslim is en zij het Jodendom of Christendom volgen.

8 - De moslims geloven dat het niet is toegestaan, onder welke omstandigheid dan ook, om een niet-moslim slecht te behandelen wanneer die niet vijandig is tegenover de Islam.

De moslim zou dus geen agressie tegen hem moeten begaan, of hem bang moeten maken, of moeten terroriseren, of zijn rijkdommen moeten stelen, of geld van hem moeten verduisteren, of hem van zijn rechten moeten beroven, of hem moeten weigeren wat hem was toevertrouwd, of hem zijn salaris moeten achterhouden, of de prijs niet aan hem uit te betalen voor zijn goederen wanneer hij van hem koopt, of de winsten van een vennootschap moeten achterhouden wanneer hij een zakelijke vennootschap met hem heeft gesloten.

9 - De moslims geloven dat het verplicht is voor de moslims om verdragen of overeenkomsten die met een niet-moslim zijn gesloten, te eren. Wanneer een moslim met hun voorwaarden in heeft gestemd toen hij toestemming vroeg hun land binnen te komen (zoals door het aanvragen van een visum), en beloofd heeft zich daar aan te houden, dan is het niet toegestaan voor hem om kwaad in hun land te begaan, iemand te verraden, te stelen, te moorden of enige andere destructieve daad te begaan.

10 - Maar de moslims geloven dat in het geval van niet-moslims die oorlog tegen hen voeren en hen uit hun huizen verdrijven, of anderen helpen om dit te doen, het voor de moslims is toegestaan om het bloed van deze niet-moslims te vergieten en hun bezittingen in te nemen.

11 - De moslims geloven dat het voor hen is toegestaan om die niet-moslims die zich niet vijandig opstellen, op vriendelijke wijze te behandelen, ongeacht of dit nu bestaat uit het bieden van financiële hulp, het voeden bij een hongersnood, het verstrekken van leningen wanneer dat nodig is (zonder rente!), het doen van voorspraak voor hen met betrekking tot zaken die zijn toegestaan (in de Islam), of vriendelijk spreken tegen hen en het beantwoorden van hun begroetingen, et cetera. Allah zegt (interpretatie van de betekenis in het Nederlands): “Allah verbiedt jullie niet om goed en rechtvaardig om te gaan met degenen die jullie niet bestrijden vanwege de godsdienst, en die jullie niet uit jullie huizen verdrijven. Voorwaar, Allah houdt van de rechtvaardigen.” [Soera al-Moemtahanah 60:8]

12 - Er is geen reden waarom moslims niet zouden mogen samenwerken met niet-moslims wanneer het aankomt op het verdedigen van de waarheid en het bestrijden van leugens, om de onderdrukte te steunen en gevaar voor de mensheid af te wenden, zoals samenwerking om vervuiling te bestrijden of het milieu te beschermen, of om besmettelijke ziektes te bestrijden, et cetera.

13 - De moslims geloven dat er verschillen zijn tussen moslims en niet-moslims met betrekking tot specifieke juridische zaken, zoals in het geval van diyah (bloedgeld dat een moordenaar moet betalen aan de nabestaanden), erfenis, huwelijk, voogdijschap voor de vrouw die trouwt, het binnengaan van Mekka, et cetera, zoals is uitgelegd in de boeken die de Islamitische fiqh (jurisprudentie) behandelen. Dit alles is gebaseerd op de bevelen van Allah en Zijn boodschapper Mohammed (vzmh). We kunnen niet die persoon die in Allah alleen gelooft zonder deelgenoten aan Hem toe te kennen in zijn aanbidding, als gelijke zien van die persoon die niet in Allah gelooft of anderen naast Hem aanbidt, of zich afkeert van de ware religie.

14 - Moslims hebben het bevel gekregen om in alle moslimlanden en andere landen mensen uit te nodigen tot (geloof in) Allah. Zij moeten de ware religie van Allah aan de wereld verkondigen en moskeeën bouwen in alle delen van de wereld. Zij moeten daa'iyah's (predikers) sturen naar de landen van de niet-moslims en hun leiders uitnodigen de religie van Allah aan te nemen.

15 - De moslims geloven dat de volgelingen van andere religies (dan de Islam) geen ware religie volgen, en aldus staan de moslims het de anderen niet toe om missionarissen te sturen naar moslimlanden of om daar kerken te bouwen. Allah zegt (interpretatie van de betekenis in het Nederlands): “Is dan hij die een gelovige is, zoals hij die een faasiq (ongelovig en ongehoorzaam aan Allah) is? Zij zijn niet gelijk.” [Soera as-Sajdah 32:18]

Eenieder die denkt dat de Islaam gelijk is aan andere religies maakt een ernstige fout. Maar de moslimgeleerden hebben de deuren opengezet naar het voeren van debatten met niet-moslims en zij maken gebruik van de gelegenheden om in debat te gaan en naar hen te luisteren, en de waarheid aan hen uit te leggen.

Tot slot zegt Allah (interpretatie van de betekenis in het Nederlands): “Zeg (o Mohammed): “O mensen van het Boek (joden en christenen), kom tot een gelijkluidend woord tussen ons en jullie: dat wij niemand dan Allah aanbidden en dat wij niets naast Hem tot deelgenoot maken en dat wij elkaar niet als heren naast Allah plaatsen.” Als zij zich dan afwenden, zeg dan: “Getuig dat wij moslims zijn.” [Soera Aal ‘Imraan 3:64]

“…En als de mensen van het Boek geloofd zouden hebben, dan zou dat beter voor hen zijn geweest…” [Soera Aal ‘Imraan 3:110].

Sheikh Mohammed Saalih al-Moenaddjid.

 




                      Previous article                       Next article




Bookmark and Share


أضف تعليق